Met veel bravoure deed ze eindelijk haar intocht, de langverwachte lente. Nu mag dat nog een leukklinkende stijlfiguur zijn, na de helse winter die ons dit jaar teisterde, en trouwens nog steeds niet helemaal uit mijn lichaam is ontdooid, is het vooral een joekel van een understatement. De lente van 2010 tuimelde binnen als een druppel water op de uitgedroogde lippen van de woestijnzwerver en explodeerde als een orgasme, bijvoorbeeld. Zo zou deze lente moeten worden opgenomen in de kronieken.
Hoe dan ook, op dat eigenste moment was ik paraat, getuige van de vrolijke intrede. Ik bevond me op 't wonderschone pleintje van de Antwerpse Borromeuskerk. Onder de treurwilg zat een violist, die de takken liet wiegen in warme melancholie. En daar juist naast, als in een spotlicht van zonnestralen, zat een tafeltje met twee stoelen, waar we ons weldra zouden nestelen – wij en onze herboren verliefdheid en een zonnig glaasje wijn. Ik moet terstond denken aan de mooiste muziekrecensie die ik al ooit heb mogen lezen: “If sunshine made noise, this must be kind of what it sounds like.” Zoals we daar zaten, badend in gelukzaligheid pasten we perfect op de hoes van die plaat. Bom feeling.
Toen werd zij ten tonele gevoerd. Zij, dat was de droevigste bruid die ik in heel mijn leven al heb gezien. Nu heb ik in mijn jonge bestaan nog niet zo bijster veel exemplaren mogen bewonderen, maar ik durf – of beter, hoop - te geloven dat ze niet veel droeviger komen als deze. Ze werd voorbijgereden in een oogverblindend blinkende english cab, precies als om haar eigen dofheid te compenseren. En ik werd prompt overspoeld door een golf van medelijden. Ik wil voor die taxi springen en hem stoppen, haar uit haar ingewikkelde kleed wikkelen en onder haar laagjes andermans beslissingen zoeken naar die van haar. Ik wil – heel eventjes - de violist het zwijgen opleggen en zelfs het ritselen van de treurwilgen laten ophouden om in een oorverdovende stilte ruimte te maken voor de hese, uitgeputte stem van haar ziel. Maar ik verroer geen vin en besef de ironie van de taxi in heel het plaatje. Ik bedenk hoe juist de eerste zin van dat nieuwe lied is dat ik zopas hoorde: “maybe life is a cabdriver, and we are but passengers at its sake.”
Zoals zij daar zat, badend in uitzichtloze droefheid, en voorbijgereden werd in haar blinkende taxi, paste ze perfect op het hoesje van die plaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten