woensdag 31 maart 2010

Kloothommels in maatpak

Het begint met een streling door het haar. Net dat tikkeltje te ruig, en precies naast die plek waar het moet. U weet wel, die magische zone tussen de oorlel en het kaakbeen. Daar waar het kleine meisje van weleer zich nog steeds verborgen houdt, en bij iedere toevallige streling weer heel eventjes ontwaken mag.

Daar zat de hand dus niet. Vlak op mijn achterhoofd zat het, een net iets te weinig vrijblijvende druk in zijn richting uit te oefenen. Daar dus, waar agenten doorgaans kaalgeschoren hooligans-op-weg-naar-de-combi grijpen.

Inmiddels had de tweede hand al feilloos zijn weg gevonden naar dat andere Plekje. Daar waar de wervelkolom in het bekken uitmondt en verleidelijk de bips aankondigt. Op zulk een vlijtige manier werd daarover gewreven dat ik heel even twijfelde of hij niet stiekem gewoon dat achtergebleven klontertje andalouse van zijn recentelijk verorberde pita probeerde te verwijderen. Ik zweeg wijselijk.

En toen kwamen we aan op Honk II. In een plotse snok, als bij het liftje van een ruitenwasser waarvan de katrollen het heel even begaven, belandde zijn hand vlak op mijn kont. Daar bleef het heel even roerloos zitten. Alsof het van de emoties moest bekomen. Heel eventjes maar, want al snel konden de gleufjes mijner bips alweer van zijn volle wrijvende aandacht genieten. Inmiddels leek ook die andere hand te hunkeren naar een nieuwe level. Enthousiast schoot het ter hulp. Niet dat de eerste mijn – het moet gezegd – strakke kont niet alleen aankon, maar soit. Eerlijk is eerlijk. Jedem das Seine.

Dit alles gebeurde uiteraard blindelings en vlot, zonder ook maar één seconde oogcontact te verliezen. Ook hier net dat tikkeltje te diep om mij niet ontzettend ongemakkelijk te laten voelen. Personal Space? Kletskoek!

Konden ogen spreken, dan dompelde het gapende paar tegenover mij me ongetwijfeld onder in een hele pot vunzigheden, waar zelfs Emanuelle geïntimideerd van zou geraken. Als een vette paradox zat het in zijn gezicht: de combinatie van ongebreidelde lust in zijn blik en die tevergeefs voor de spiegel geoefende wat-ben-ik-toch-een-schatje-lach.

Jaha, natuurlijk lag het er vingerdik op, dat zo'n voorspel alleen maar onheil brengen kon. Maar het was die ene streling, rakelings over mijn wang tot in mijn haar. Recht op De Plek. Helemaal juist. Ik gaf hem het voordeel van de twijfel. Dommerik. Voor ik het wist werden mijn gehemelte, gebit en huig gelijktijdig aangevallen door zijn hysterisch op hol geslagen tong.

Vingerdik lag het erop, en heel mijn lichaam wist het. Het was er één, een kloothommel in maatpak. Een klerelijer met praatjes. En ik. Ik was erin gelopen. Dommerik.

vrijdag 26 maart 2010

Eaude

Eaude Vie,


Daar stond je dan, lonkend in al je hemelsheid. De prille, nog wat twijfelachtige eerste lentestralen lichtten je in een gloed van goud. Ik beheerste mijn spontane eerste impuls om naar je te reiken. Ik beheerste me, want ik wil je nog niet kwijt.


Nee, eerst wil ik dit hemelse moment vangen in een netje van woorden, welgewikt en voorzichtig geproefd, zoals ik die tegenwoordig zo trendy hapjes zou proeven. U weet wel, die miniatuur excuses voor een amuusje, vaak in een glazen buisje of lepeltje de grootte van je pink geserveerd. Voorzichtig, bijna bang om die ene verloren garnaal op zijn kussentje van zeven-verschillende-soorten-groenten-mousse te kwetsen. Met diezelfde voorzichtigheid kies ik mijn woorden, bang dat elke vorm van materialisering dit hemelse moment, deze droom die zich van dimensie vergiste, als een zeepbel zou doorprikken.


Want de gelukzaligheid die nu door mijn aderen stroomt als adrenaline, vervult me van zo'n diepe dankbaarheid. Om jou. Jouw bestaan en jouw aanwezigheid in mijn leven. Dank je, voor je medeplichtigheid in mijn momenten van stiekeme rebellie tegen de sleur. Voor de manier waarop je me woordeloos weet te inspireren, als een GPS die me telkens weer naadloos naar mijn ziel navigeert. Het leven kleurt licht en luchtig als jij er bent. Mensen zijn mooi, en de wereld is precies zoals die hoort te zijn, als jij er bent. Naast jou voel ik me vrouw, als in zelfstandige, don't-take-no-bullshit-from-no-one-vrouw, en tegelijk vrouw als in dat magisch, door intuïtie gestuurde en niet neer te pinnen wezen dat 's nachts in de sterren rijdt.


Jij, en enkel jij bent verantwoordelijk voor je eigen geluk,” strooide mijn moeder vermoedelijk van kindsaf aan al in mijn fruitpapjes. En zoals ik hier samen met jou zit, van het werk weggeslopen, gelokt naar dat eerste zonovergoten terrasje van het seizoen dat ingekleurd is met stralende, zonnebrillende mensen, kan ik die wijsheid enkel bevestigen. Ik glunder om dat sprankeltje gelukzalige zorgeloosheid die we net van 't leven wisten af te snoepen. Jij en ik, samen tegen een chagrijnige wereld die op automatische piloot lijkt te draaien. Ik en jij, mijn levenslustige levenslucht, mijn net-niet-verslaving, mijn levenswater.

Jij, mijn aperitief glaasje wijn op een doordeweekse woensdagmiddag.

maandag 22 maart 2010

Hermes

Het is die veel te lang uitgelopen donderdagavond in die veel te lange werkweek en ik sta mijn futloze achterwerk aan te schuiven in die veel te lange rij om van de trein te stappen. Voor mij staat een jonge snuiter te pronken, druipend in de zelfvoldaanheid. Diezelfde aura die je eerder bij mannen tegen de 40 zult opmerken, nadat ze effectief al het één en andere verwezenlijkt hebben. De opbouw van een succesvolle carrière bijvoorbeeld, of het onderhouden van vrouw, kinderen en minnares.

Ik neem even de tijd om heel zijn zelfvoldane figuur van kop tot teen te screenen, tot mijn blik struikelt. Zo ongeveer ter hoogte van zijn middel. Net onder dat prematuur hangende bierbuikje van hem. Daar zat het, als een opgeblonken jodenster – in mijn ogen. Een trofee in die van hem. Strak om zijn middel gegespt premium kwaliteit kalfsleder, samengehouden door een verdacht fel blinkende H-vormige gesp. In goud. Het was waarlijk geen zicht, de manier waarop dat jonkie daar stond: in die pauwerige contrapost waardoor zijn bourgeois heupsierraad helemaal op de voorgrond treden kon.

Even lachwekkend zelfbewust als een vijfjarige nadat ze zich eens helemaal heeft laten gaan in de kleer- en make-upkast van haar moeder. U weet wel: lippenstift tot aan bovenste oogleden, mascara keurig in het haar, strompelend in die hoge hakken, als sloten om haar kindervoetjes, en - niet te vergeten - de met sokken opgevulde BH, liefst over alle andere kledingstukken heen. Eenzelfde golf van vertederde “ach, kijk nou” kwam over mij heen bij 't aanschouwen van Jonge Adonis uit Sint-Martens-Latem. Alleen werden mijn tedere gevoelens al snel overschaduwd. Lichtelijk geïrriteerd werd ik van de enorme graad van nonsens die het hele tafereel uitstraalde.


Was de wereld een iets meer humoristische en eerlijke plek geweest, dan was ik op hem toegestapt en had ik het hem vlakaf gevraagd. Wat is toch het punt dat je hopeloos probeert te maken met het dragen van dat gedrocht? Want louter statement-loze esthetiek kan er toch onmogelijk achter zitten? Die riem heeft godverdomme nog minder sex-appeal dan de huidkleurige, net onder haar schort piepende nylonkousen van mijn grootmoeder.


Maar de wereld is niet echt een eerlijke plaats, en grappig is-ie al helemaal niet. Dus hield ik mijn bakkes, en bedacht dat die veel te lange werkweek maar eens dringend op zijn einde moest komen. Want dat de wereld een circus is, vol clowns met lege symbolen, dat wist ik al wel. Alleen is die vaststelling – om één of andere reden – zoveel onbeduidender op een zonovergoten aperitiefterrasje op zondagnamiddag.

dinsdag 9 maart 2010

Hoesjes

Met veel bravoure deed ze eindelijk haar intocht, de langverwachte lente. Nu mag dat nog een leukklinkende stijlfiguur zijn, na de helse winter die ons dit jaar teisterde, en trouwens nog steeds niet helemaal uit mijn lichaam is ontdooid, is het vooral een joekel van een understatement. De lente van 2010 tuimelde binnen als een druppel water op de uitgedroogde lippen van de woestijnzwerver en explodeerde als een orgasme, bijvoorbeeld. Zo zou deze lente moeten worden opgenomen in de kronieken.

Hoe dan ook, op dat eigenste moment was ik paraat, getuige van de vrolijke intrede. Ik bevond me op 't wonderschone pleintje van de Antwerpse Borromeuskerk. Onder de treurwilg zat een violist, die de takken liet wiegen in warme melancholie. En daar juist naast, als in een spotlicht van zonnestralen, zat een tafeltje met twee stoelen, waar we ons weldra zouden nestelen – wij en onze herboren verliefdheid en een zonnig glaasje wijn. Ik moet terstond denken aan de mooiste muziekrecensie die ik al ooit heb mogen lezen: “If sunshine made noise, this must be kind of what it sounds like.” Zoals we daar zaten, badend in gelukzaligheid pasten we perfect op de hoes van die plaat. Bom feeling.

Toen werd zij ten tonele gevoerd. Zij, dat was de droevigste bruid die ik in heel mijn leven al heb gezien. Nu heb ik in mijn jonge bestaan nog niet zo bijster veel exemplaren mogen bewonderen, maar ik durf – of beter, hoop - te geloven dat ze niet veel droeviger komen als deze. Ze werd voorbijgereden in een oogverblindend blinkende english cab, precies als om haar eigen dofheid te compenseren. En ik werd prompt overspoeld door een golf van medelijden. Ik wil voor die taxi springen en hem stoppen, haar uit haar ingewikkelde kleed wikkelen en onder haar laagjes andermans beslissingen zoeken naar die van haar. Ik wil – heel eventjes - de violist het zwijgen opleggen en zelfs het ritselen van de treurwilgen laten ophouden om in een oorverdovende stilte ruimte te maken voor de hese, uitgeputte stem van haar ziel. Maar ik verroer geen vin en besef de ironie van de taxi in heel het plaatje. Ik bedenk hoe juist de eerste zin van dat nieuwe lied is dat ik zopas hoorde: “maybe life is a cabdriver, and we are but passengers at its sake.”

Zoals zij daar zat, badend in uitzichtloze droefheid, en voorbijgereden werd in haar blinkende taxi, paste ze perfect op het hoesje van die plaat.